In memoriam


Onlangs bereikte ons het bericht dat Henny Prins op 71-jarige leeftijd is overleden. Henny Prins was vanaf 1963, vanaf zijn 15e jaar - voor die tijd erg jong - lid van de schaakclub Haren. Hij maakte deel uit van de schaakclub toen deze volgens zijn eigen woorden "dankzij de inspanningen van Bob Romijn en Bobby Fischer begin jaren zeventig van de vorige eeuw een explosieve groei doormaakte".

De laatste jaren was hij door zijn handicap steeds meer gebonden aan zijn huis aan de Marktstraat in de Stad en kon hij ook niet aanwezig zijn bij de activiteiten rondom het eeuwfeest van de club. Toen het jubileumboek Op een haar na eeuwig schaak... - Geschiedenis Schaakclub Haren 1915-2010 uit was gekomen, hebben Egbert Vos en ik een bezoek aan hem gebracht om het jubileumboek aan hem te overhandigen. Tijdens het samenzijn kwamen vele markante verhalen uit het verleden van de schaakclub naar boven.

Als eerbetoon aan Henny Prins het zeer lezenswaardige stuk dat hij speciaal schreef voor het jubileumboek:

Zwarte schaakfiguren op witte velden

In 1963, net vijftien jaar geworden, meldde ik mij aan als jeugdlid van de schaakclub Haren. Onder het wakend oog van de oude kerktoren kwamen vijftien tot twintig leden wekelijks op de dinsdagavond bijeen in een opkamertje van het wijkgebouw 'Ons Centrum'. Ik bleek verrweg de jongste, want terwijl ik mijn dagen nog sleet op de middelbare school met troebele vooruitzichten op een diploma, had het merendeel al de middelbare leeftijd bereikt met een titel op zak.

In die beginperiode van mijn lidmaatschap lag het accent vooral op de gezelligheid. Vanwege de wisselvallige opkomst moest iedere week eerst een wedstrijdschema worden opgesteld volgens het bewerkelijke Sonneborn-Bergersysteem; 'meesterlijk' combinatievermogen en persoonlijke offers van competitieleider Stulp zorgden ervoor dat de onderlinge partijtjes in ontspannen sfeer konden verlopen. Twee keer per avond kwam de conciërge met een grote kan koffie naar boven; bij toerbeurt nam een der leden die niet aan zet was de taak op zich om als ober het zaaltje rond te gaan, waarbij de schaakklok zonodig even werd stilgezet.

Ofschoon we elkaar met de 'kale' achternaam aanspraken, was de onderlinge verhouding amicaal en joviaal. Ondanks het leeftijdsverschil voelde ik me meteen senang in dit gezelschap, helemaal toen ik in de gaten kreeg dat mijn grillige invallen bij het schaken veel meer profijt opleverden dan bij het huiswerk maken.

Een van de meest opvallende leden was zonder twijfel Woldring, een al wat oudere heer, eigenaar van een klein veebedrijf aan de rand van de gemeente Haren, een man van weinig woorden in onvervalst Gronings dialect. Jarenlang was hij 'Commissaris der Materialen' in het bestuur van onze vereniging. Nog zie ik voor mij hoe deze Woldring tijdens elke partij met het hoofd in sfinxachtige pose vlak achter zijn schaakstukken lag, de armen over elkaar gevouwen op tafel, de kin comfortabel op de handen - dezelfde karakteristieke houding waarin je af en toe plattelanders, diep gebogen over het stuur, de blik op oneindig, langs 's heren wegen ziet fietsen.

Niet alleen achter het bord was Woldring een fenomeen, als alert veldheer die met z'n neus bijna op het slagveld in direct contact stond met zijn schaaktroepen, maar vooral daarop manifesteerde hij zich in grootse stijl. Binnen de officiële reglementen van de FIDE had hij een geheel eigen onorthodox spelconcept ontwikkeld waarbij alle schaakstukken zich dienstbaar dienden op te stellen ten faveure van het paardenpaar, dat daarmee de onbetwiste hoofdrol kreeg toebedeeld. 'Mien peerdjes' hoorde je Woldring soms vertederd mompelen. In hoeverre die tactische keuze samenhing met zijn agrarische afkomst, laat zich slechts raden, maar hij wekte de indruk zijn cavalerie hoogstpersoonlijk bij de teugel te leiden wanneer deze in volle galop naar de stelling van de tegenstander draafde. Indien de paarden tijdens hun opmars al niet een beslissende slachtpartij hadden aangericht, dan had het drieste duo toch zeker zonder pardon alle sleutelposities binnen de vijandelijke veste bezet om elk verder tegenspel in de kiem te smoren.

Iedere schaker weet uit eigen ervaring wel tot welke vreemde sprongen een enkel paard soms in staat is, doch hoe verbleekte dat alles bij de huzarenstukjes die Woldring menigmaal met zijn paardenpaar op het bord toverde - een unicum in de plaatselijke schaakhistorie! Het spreekt vanzelf dat wij als clubleden, door schade en schande wijs geworden, op onze hoede waren als we tegen hem moesten aantreden. Geen gelegenheid om paarden af te ruilen of buiten gevecht te stellen liet je onbebut, want daarmee verdween de angel uit zijn spel. Wanneer wij met het Harener tiental tegen een andere vereniging moesten spelen, fungeerden de Peerdjes van Woldring altijd als ons geheime wapen aan het achtste bord; menig puntje wisten zij argeloze tegenstanders met hun curieuze capriolen af te snoepen.

In de eerste periode periode van mijn lidmaatschap verliep de clubavond doorgaans in gepaste soberheid, in die zin dat de consumptie zich meestal beperkte tot twee kopjes koffie per persoon; een glaasje fris gold al bijna als een uitspatting. Voorwaar geen vetpot voor de sympathieke uitbater van het wijkgebouwtje waar we speelden. Daarom was ik - om in schaaktermen te blijven - letterlijk en figuurlijk van mijn stuk gebracht toen eens tijdens een uitwedstrijd tegen de Schaakclub Veendam mijn tegenstander halfweg de avond - na een lumineuze zet die je niet aan de Langeleegte zou verwachten - rustiek achterover leunde, een bolknak opstak en een glaasje jonge klare bestelde.

Dankzij de inspanningen van Bob Romijn en Bobby Fischer maakte de SC Haren begin jaren zeventig van de vorige eeuw een explosieve groei door; het schaakniveau kroop gestaag omhoog, de onderlinge gevechten werden feller en de zeden losser. De havannasigaar deed haar intrede en later op de avond verscheen het pijpje pils...

Hoe de veranderende tijdgeest onze schaakclub niet onberoerd liet, laat zich misschien het best illustreren met een summier verslag van een competitiewedstrijd uit die vervlogen dagen. We zijn intussen in het midden van de jaren zeventig aangeland. Ik ben naar Groningen verhuisd, doch zonder de schaakclub Haren ontrouw te worden.

Met vier auto's vetrekt ons eerste tiental richting Assen, waar met de locale schaakclub een beslissend duel om een promotieplaats moet worden uitgevochten. Daar de opwarming van de aardbol destijds nog niet had ingezet, gingen we in ouderwetse winterkou op weg. Bestaat er een volmaaktere methode voor het aankweken van een winnende teamgeest, dan zo'n gezamenlijke autotocht door de duistere nacht? Veilig, dicht bijeen in een behaaglijk verwarmde cabine weten we onderweg met het ophalen van legendarische successen uit het clubverleden onze schaakmoraal nog stevig op te peppen, terwijl de Drentse opponenten de tijd doden met het nerveus heen en weer drentelen in hun speelzaaltje.

Ook ditmaal bleek het de perfecte warming-up, want na een uenlange spannende strijd moesten onze tegenstanders in het zand bijten. Het valt te billijken dat het pas verslagen Asser tiental na afloop weinig begrip toonde voor onze uitgelaten feeststemming die hier ter plekke in een kille halflege kantine onvoldoende gelegenheid kreeg om tot ontlading te komen. De spontane uitnodiging van Riekent Jongman voor een kleine overwinningsdronk bij hem thuis in Vries - een mooie tussenstop en passant - vond daarom bij iedereen enthouisiast onthaal. Riekent was een van de toegewijde 'nieuwe' leden van onze club, vermaard vanwege zijn wetenschappelijke studie 'Het Oog van de Meester' alsmede het introduceren van de havannasigaar in onze vereniging.

Toen we even later tegen het middernachtelijke uur met z'n allen buiten bijeen stonden, bleken de plaatselijke weergoden een verrassing voor ons in petto te hebben: een verblindende sneeuwjacht was bezig een hoogpolig wit tapijt over de wereld te leggen. Voor vier clubleden met nog klassiek plichtsbesef over gezin, werk en de dag van morgen was dit aanleiding om toch maar direct richting Haren af te reizen. Weldra verdwenen zij achter een dicht vlokkengordijn uit het zicht.

Vijf personen konden het verleidelijke aanbod van Jongman niet weerstaan en gingen op weg naar Vries. Weinig moeite kostte het de overblijvers om vage schuldgevoelens weg te redeneren; deze korte onderbreking van de terugreis leek immers een slimme zet, de sneeuwstorm was straks misschien wel geluwd. En bovendien - wie dacht er aan slapen gaan na zo'n spannende avond?

Even later betraden we de gerieflijke woonkeuken van de familie Jongman. Riekent toonde zich een voorbeeldig gastheer: eerst werd een opwarmertje ingeschonken om onze overwinning te vieren, daarna werd met gulle hand een wagenwiel kaas aangesneden, van een omvang zoals ik die alleen kende uit de etalage van mijn oude kruidenier in de Ebbingestraat. Door de kleine raampjes zag je hoe de sneeuwstorm tot orkaansterkte aanzwol. Het zou toch gekkenwerk zijn om je in dit hondenweer buitenshuis te wagen. Als dit geen schoolvoorbeeld van overmacht was...

Dan oppert iemand het idee om de wachttijd te bekorten met een klein snelschaaktoernooitje ter ere van onze zege in Assen. Een prima voorstel dat met algemene stemmen aangenomen wordt. De schaakborden en klokken komen uit de auto, de glaasjes worden bijgevuld, nog een stuk kaas uit het vuistje en een feestsigaar voor de liefhebbers: het gevecht kan beginnen. Helaas is geen toernooiboek van Vries beschikbaar, maar onuitwisbaar staat in mijn geheugen gegrift hoe wij op vleugels van victorie die nacht de sterren van de Drentse hemel speelden: louter galapartijen vol oogverblindende combinaties en offers. De enige dissonant, nauwelijks vermeldenswaard, was dat mijn loper, die in het vuur van de strijd abusievelijk zijn legale diagonaal verliet, voor schuinsmarcheerder werd uitgemaakt. Verder viel geen onvertogen woord, integendeel, geleidelijk aan geraakten wij collectief in een toestand van gelukzalige verrukking waarbij we elk besef van reguliere tijd verloren, of, juister uitgedrukt, voor ons bestond op dat ogenblik geen andere tijd dan die van de schaakklok - een tijd die zich letterlijk naar onze hand liet zich zetten, want telkens werden de gewillige wijzers teruggedraaid voor weer een volgend potje van vijf minuten.

Geen mens zal ontgaan zijn hoezeer vandaag de dag de voorspellingen over het hiernamaals uiteenlopen, doch mocht er zoiets bestaan als een schaakhemel waar onder de bezielende leiding van Koning Caïssa en zijn witte of wellicht zwarte Dame uitsluitend onsterfelijke partijen op het bord komen, dan hebben wij daar die nacht in Vries een zoet voorproefje van gehad.

Maar helaas was het onze beurt nog niet om definitief tot Hoge Heerlijkheid bevorderd te worden, want als een wrede wekker, die ruw onze droom van extatisch samenzijn verstoorde, schalde onverwachts het snerpende geluid van een telefoonbel door het huis. Op slag ontnuchterd beseften we terstond de relativiteit van de schaakklok: onbarmhartig gaf het polshorloge kwart over vier aan. Riekent Jongman was de eerst aangewezene om in actie te komen; zachtjes hoorden we zijn verontschuldigende woorden uit een aangrenzend vertrek. Het bleek de verontruste eega van een der aanwezigen te zijn die haar verdwenen had weten te traceren. De vermiste echtgenoot kreeg daarna de gelegenheid telefonisch aanvullende excuses te stemelen. Met gebogen hoofd boven het schaakbord wachtten we aan de keukentafel op de terugkeer van onze zesde man. Ondanks het feit dat de verjaringstermijn van dertig jaar royaal verlopen is, past het niet zijn naam hier te onthullen. Hoe schromelijk hij, en niet alleen hij, die bewuste nacht ook in echtelijke verplichtingen tekort mag zijn geschoten, tot zijn voordeel mag niet onvermeld blijven dat dit - gezien de zwangerschap van zijn vrouw - bij hem geen regel was.

Aldus vond ons schaakfestijn abrupt zijn einde. Hoewel de ongenoemde geen spelbreker wilde zijn en genereus het voorstel deed 'nog één partijtje en dan ga ik naar huis', was voor een ieder evident dat dit toernooi als onvoltooid de geschiedenis zou ingaan. Van een imposant wagenwiel bleef een minuscuul hompje voor de ochtendboterham over. Buiten troffen we een kerstkaartachtig plaatje aan. Tegelijk met onze speelwoede was ook de sneeuwstorm uitgeraasd - als zwarte figuren stonden we eenzaam en zwijgend in het witte landschap.

Vier clubleden vertrokken onverwijld richting Haren, alsof zij op jacht gingen naar de verloren tijd. Als enige moest in naar Groningen. Hartverscheurend hoestte de verkleumde motor van mijn auto door de Vriese vriesnacht voordat ik ook op weg naar huis kon. Glashelder staat die rit terug mij nog voor de geest. Een smetteloos wit boetekleed had de wereld zich aangemeten waarmee alle onzuiverheden, ook de schaarse smetten op de afgelopen nacht, leken te worden toegedekt. Elk dierbaar aandenken, waaronder de glans en glorie van eerder op de avond, hervond in die gewijde atmosfeer zijn oude luister. Wederom smolt de tijd weg in eeuwigheid.

Met enige aarzeling beken ik voor mijn logisch denkend schakerspubliek - hoe ik in mystieke vervoering, onthecht en toch beschermd, door een volledig leeg landschap gleed, als een illusoir proefritje met de Zuiderzee-zweefbaan. Ik leek een ereroute over een eindeloze witte loper te volgen, op een speciaal voor mij vrijgemaakte weg, want geen levende ziel kruiste onderweg mijn pad, ook niet in Haren, de gemeente die wij - althans als schaakridders - zo waardig hadden vertegenwoordigd en merkwaardigerwijze zelfs niet in Groningen waar ik 's ochtends tegen half zes binnenreed.

Over het welkom dat mijn lotgenoten bij thuiskomst te wachten stond moet ik helaas het antwoord schuldig blijven. Op dat punt bleken de betrokkenen achteraf niet erg mededeelzaam, terwijl ik op mijn beurt een niet minder grote schroom voelde om mijn relaas te berde te brengen. Rest mij te vermelden hoe aan het einde van die lange witte loper ik mijn bedje gespreid vond om de overwinningsroes uit te slapen.